De economie van het decennium 2020 – Edito van Gaël Giraud

In tegenstelling tot wat bepaalde economen onbesuisd verkondigd hadden, is het einde van de pandemie niet gepaard gegaan met een heropleving van de groei van het bbp. Er zijn bovendien weinig redenen om ervan uit te gaan dat we de komende jaren opnieuw een opleving zullen zien van een groeisysteem analoog aan dat – toen ook al futloze – systeem dat vóór 2019 de toon zette. En dan hebben we het nog niet over wat er in Europa gebeurde vóór de financiële crash van 2007-2009. De inflatie is op haar beurt grotendeels het gevolg van de sterke toename van de marges van bepaalde bedrijven. Er is een daling ingezet maar het lijkt er sterk op dat die tijdelijk is: voor een bepaald aantal kritieke minerale hulpbronnen (waaronder koper) zal de ontginningskost in de loop van het decennium de hoogte in schieten, zowel wat energie als wat water betreft. Twee zaken waarvan we in 2030 niet meer zullen hebben dan vandaag. 

Alles wijst er dus op dat de economische transitie inderdaad de enige leefbare, duurzame, veerkrachtige weg is. En deze bestaat uit drie onderdelen. Op de eerste verdieping vinden we de overschakeling naar hernieuwbare energiebronnen. Op de tweede verdieping de transformatie van onze industrie. We moeten ingaan tegen de geplande veroudering van die juweeltjes van miniaturisering die onze smartphones uiteindelijk zijn. De enige manier om op een verstandige manier om te gaan met het steeds schaarser worden van een bepaald aantal mineralen, van goedkope energie en water, bestaat erin om een industrie uit te denken die de dienst en niet langer het voorwerp verkoopt. Dat kan door een voorbeeld te nemen aan die ondernemingen die gebruikte banden inzamelen, en met eenvoudige spullen, die zoveel mogelijk ontdaan zijn van elektronica en gemakkelijk te herstellen en te recycleren zijn.

            Waarom moeten we eerder voor diensten kiezen dan voor voorwerpen? Omdat velen onder ons hun woning en hun garage gevuld hebben met spullen die ze bijna nooit gebruiken. Onze auto’s rijden gemiddeld 5 minuten per dag. Een kettingzaag wordt doorgaans een paar tientallen minuten gebruikt voor ze op de schroothoop belandt. Plezierboten van particulieren verlaten hun aanlegplaats gemiddeld 1,5 dagen per jaar … Waarom moeten we onze dagelijkse gebruiksvoorwerpen ontdoen van elektronica? Omdat die ons afhankelijk maakt van zo’n twintig bijkomende mineralen, boven op de belangrijke metalen die de elektrificatie van onze steden en ons leven mogelijk hebben gemaakt. En omdat de elektronische miniaturisering het ingewikkeld en duur maakt om toestellen te herstellen en te recycleren. Hebben we echt een tv-scherm met vloeibare kristallen nodig boven de koffiemachine om ons bezig te houden terwijl de machine onze beker vult? Laat ons de elektronica voorbehouden voor de sectoren die niet zonder kunnen: de gezondheidszorg, het leger, onderzoek, geavanceerde technologieën … Door onze producten te herstellen gaan ze gemiddeld 6 jaar langer mee. We kunnen niet om recyclage heen maar we moeten er al bij stilstaan van bij het ontwerp van het product. 

            De derde verdieping is die van de biomassa, van de landbouw en het water. De privatisering van de toegang tot drinkwater kan in 2030 oplopen tot 40% van de wereldwijde vraag. Twee mensen op vijf zouden een gebrek hebben aan drinkwater. Ondertussen belandt een derde van het eten in onze koelkasten in de vuilnisbak. Door te bezuinigen op die nodeloos geproduceerde voeding zouden we heel wat water kunnen uitsparen. Hier is het onze archaïsche en intieme verhouding tot voeding waarbij we moeten stilstaan. We moeten de voorkeur geven aan zo lokaal mogelijke vegetarische voeding (brengt minder uitstoot met zich mee) en aan seizoensproducten, zonder plasticafval. De ondernemers van de transitie zijn momenteel in de weer met dat soort projecten.  

De economische transitie heeft beslist mooie dagen in het verschiet. En als ons geluk nu eens aan het einde van die weg ligt te wachten? 

Gaël Giraud SJ,
Econoom, Directeur onderzoek bij het CNRS, oprichter van het Programma voor Milieurechtvaardigheid aan de universiteit van Georgetown, Washington DC.