Interview met Rob Renaerts: de nieuwe specificaties voor de verstrekking van schoolmaaltijden

In overleg met het Waals Gewest, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het Office de la Naissance de l’Enfance heeft de Federatie Wallonië-Brussel onlangs zijn standaardbestek voor de levering van schoolmaaltijden aangepast om het te vereenvoudigen voor de cateringbedrijven, om het te harmoniseren en om er duurzaamheidscriteria in op te nemen. Om te begrijpen wat dat inhoudt, zaten we samen met Rob Renaerts, directeur van CODUCO en facilitator Duurzame Overheidsopdrachten. In dit interview vertelt hij over de achterliggende redenen voor het nieuwe bestek, welke positieve elementen het met zich meebrengt en waar er ruimte is voor verbetering.

Waarom had de Federatie Wallonië-Brussel een nieuw standaardbestek nodig?

Het oude bestek was wat gedateerd (ongeveer 10 jaar oud) en een update drong zich op. De gemeenten maakten veel gebruik van de oude versie maar sommige punten vroegen om verbetering om ze aan te passen aan de evolutie van de markt. De klemtoon ligt nu bijvoorbeeld meer op vegetarische maaltijden en er is een groter aanbod aan duurzame producten vergeleken met 10 jaar geleden.

Wat vond u goed aan deze nieuwe versie van het bestek?

Het bestek legt veel meer nadruk op vegetarische maaltijden. Je kunt tot twee vegetarische maaltijden per maand gaan, wat de ecologische impact van de maaltijden drastisch kan verminderen en ze gezonder maakt want in België eten we momenteel nog altijd te veel vlees. Nu het gewicht van de plantaardige eiwitten is teruggebracht naar meer realistische cijfers zal de voedselverspilling bij de vegetarische maaltijden afnemen. De inkopers waren al heel erg te vinden voor de andere elementen zoals de tabellen met de frequentie van de ingrediënten en het gewicht. Die zijn dan ook opnieuw opgenomen in het standaardbestek.

Zijn er criteria voor biologische ingrediënten?

Ja, en daar is een interessante wijziging doorgevoerd. In de eerste versie was het de bedoeling om de percentages voor bio-ingrediënten elk jaar op te trekken met 5%. Maar na een paar jaar zagen we bestekken verschijnen met percentages die niet zo realistisch waren. De cateringbedrijven gingen erop in maar konden die percentages niet garanderen en de gemeenten hadden niet de middelen om ze te controleren. Met dat systeem zaten sommige scholen officieel aan 70% of meer biologische ingrediënten, terwijl het in realiteit om 5-20% ging. In het nieuwe bestek is het voorgeschreven percentage verdwenen maar wordt er gevraagd om biologische ingrediënten te gebruiken. Dat is gemakkelijker te controleren, eventueel via het Biogarantie-label. Zo vermijd je een grote kloof tussen de theorie en de realiteit, zoals dat in het verleden het geval was.

Zijn er dingen waarvoor we moeten uitkijken?

De basis van het bestek is degelijk. Er is hier en daar wel nog ruimte voor verbetering. Zo wordt de term ‘korte keten’ in de technische specificaties en de toekenningcriteria gebruikt maar dat concept is niet duidelijk gedefinieerd. Dat roept de vraag op hoe de inkopers dat toekenningscriterium, dat niet vast omlijnd is, moeten evalueren en klachten kunnen vermijden. Ook het begrip ‘verse producten’ moet verduidelijkt worden. Gaat het over onbewerkte groenten of vallen producten sous-vide ook in die categorie?

Hebt u een tip voor de inkopers die van plan zijn om het bestek te gebruiken?

Ik nodig inkopers die een opdracht voor maaltijden uitschrijven uit om contact op te nemen met de helpdesk ‘Duurzame overheidsopdrachten’ en hulp te vragen om de standaardclausules van het bestek toe te passen op hun inkoopproces.

De contactgegevens van de helpdesk:

greenprocurement@environnement.brussels

U kunt ook de webpagina raadplegen